Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de mannen van Israel antwoordden den mannen van Juda, en zeiden: [83]Wij hebben [84]tien delen aan den [85]koning, en ook aan David, wij, meer dan gij; waarom hebt gij ons dan gering geacht, dat [86]ons woord niet het eerste geweest is, om onzen koning weder te halen? Maar het woord der mannen van Juda was [87]harder dan het woord der mannen van Israel. 83. Hebreeuws, ik; te weten, Israel; en alzo in het volgende. 84. Hebreeuws, handen. Dit zeggen zij omdat zij tien stammen waren, en overzulks tien stemmen hadden. 85. Dat is, aan den koning in het algemeen, of aan het koninkrijk, en ook aan dezen koning David, dien wij met onzen algemene stemmen gekozen hebben; hfdst.5 vs.1. 86. Dat is, dat wij niet de voorstemming en den voortocht gehad hebben in deze zaak. 87. Dat is, sterker, krachtiger, zulks dat die van Israel tegen hen niet konden opkomen, maar moesten aflaten.